Democratisering

Na de eerste Dennendal-affaire (1971) kwam een zeer autoritair geleide bestuurlijke fase onder leiding van ex-minister van Sociale Zaken Veldkamp. Hij leeft in de herinnering vooral voort door de vele bouwprojecten, die door het aan hem gelieerde Bonifex B.V. zijn uitgevoerd. Ook zijn opvolgers na de tweede Dennedal-affaire (1974) deden de historie recht: zij waren vooral regenteske bestuurders, die als verlichte despoten democratisering voorstonden, als het maar elders was....



[Van regenten en patiënten, blz. 113]
Het nieuwe stichtingsbestuur erfde van het college van regenten en het interim-bestuur een complete bestuurlijke chaos. De door het interim-bestuur in gang gezette democratisering en reorganisatieprocessen verliepen mede als gevolg van de Dennendal-affaire volkomen ongecoördineerd. Er waren allerlei bestuurslichamen en vertegenwoordigingen in het leven geroepen waarvan volstrekt onduidelijk was wat hun taken en bevoegdheden waren. Ook de verhouding van de hoofdafdelingen met de stichting en die tussen de hoofdafdelingen onderling stond op losse schroeven.

[Van regenten en patiënten, blz. 114]
Het nieuwe stichtingsbestuur had de democratisering hoog in het vaandel. Zijn uitgangspunten waren doordrenkt van democratische intenties en goede bedoelingen over inspraak en open verhoudingen. Het bestuur beleed, geheel in de geest van die tijd, een uitgesproken geloof in open en democratische bestuurlijke verhoudingen. Merkwaardig genoeg bleek echter al spoedig dat hieronder niet zozeer werd verstaan de mate van inspraak bij het bestuur van de stichting als geheel, alswel het realiseren van medezeggenschap van de medewerkers uit alle geledingen op het niveau van de hoofdafdelingen. Het bestuur stelde dat de 'beleidsverantwoordelijkheid in eerste instantie ligt bij het hulpverleningsteam rondom de patiënt.' In deze visie nam 'de gehele organisatie met al de daarin aanwezige deskundigheid en ervaring, deel aan de besluitvormingsprocedure. Het drong er voor de realisering van deze tamelijk revolutionaire visie op de hiërarchische verhoudingen in de zorgverlening voortdurend op aan de overlegstructuur en besluitvorming binnen de afdelingen doorzichtiger te maken.
Het bestuur stelde zich op het standpunt dat het, na een open procedure waarbij ook vertegenwoordigers van de stichting waren betrokken, was benoemd door democratisch gecontroleerde overheidsinstanties. Het wilde wel verantwoording afleggen aan deze overheden of aan een op te richten Willem Arntsz-raad, maar sloot zich verder af voor inspraak vanuit de stichting. Terwijl het bestuur zich aldus in de optiek van de afdelingen op een machiavellistische wijze onttrok aan het door haar zelf in gang gezette democratiseringsproces, werden de afdelingen geacht een verregaande mate van inspraak van onderop door te voeren.



In het Huis leidde dit tot de instelling van een 'voorlopig koördinerend team'. Bij de afdeling geriatrie werd in 1977 een begin gemaakt met, zoals het in het jargon van die jaren heette, 'de concretisering van de beleidsvisie tot een samenhangend geheel met een aangepaste overlegstructuur en taak- en functieomschrijvingen.' Dit resulteerde het jaar daarop in de instelling van een vijfhoofdig directieteam.
De directietaken op de Willem Arntsz Hoeve werden vanaf mei 1977 waargenomen door een interim-directie die, naar analogie van het 'voorlopig koördinerend team', was samengesteld uit een viertal stafmedewerkers die deels hun reguliere taken op de afdelingen bleven vervullen.

Pas in 1982 werd het uit vier personen bestaand 'koördinerend team' vervangen door een tweehoofdige directie.



Het was uiteindelijk de in 1981 als voorzitter benoemde organisatieadviseur Willem Baron van Tuyll tot Serooskerken die het democratiseringsproces eind 1985 formaliseerde, waarbij de "hoofdafdelingen" ruime zelfstandigheid verkregen t.o.v. de daarvoor centralistische bestuursstructuur.




 

De "hoofdafdelingen" kregen elk een eigen bestuurcommissie met autonome bevoegdheden; het bestuur kwam op grote afstand te staan, o.m. omdat er geen enkel verband bestond tussen de bestuurscommissies en het bestuur. De bestuurscommissies waren feitelijk zelfstandige besturen van zelfstandige instellingen; het formeel eindverantwoordelijke bestuur moest zich min of meer beperken tot het consolideren van de jaarrekeningen.